Een Boekenweekgeschenk dat onbedoeld LHBTQI+-mensen beledigt. En lezers in het algemeen.
Schrijven met Ouariachi #98
Hallo daar,
Wie mij een beetje volgt weet dat ik bepaald geen voorstander was van het idee van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) om dit jaar via een wedstrijd te bepalen wie het Boekenweekgeschenk mocht schrijven.
Waarom? Met zo’n wedstrijdelement zouden tientallen, misschien wel honderden professionele auteurs maandenlang aan een novelle werken zonder vergoeding, in de hoop dat hún manuscript zou worden uitverkozen.
Dat zegt iets over hoe je als organisatie, als CPNB, tegen het werk van schrijvers aankijkt. Laat ze het maar ‘voor gratis’ doen, die paupers. We hangen een wortel aan een hengel, wedden dat ze happen?
En ja hoor, ze hapten. Massaal.
Maar liefst 149 inzendingen kwamen er binnen. Uiteraard heb ik mij van deelname onthouden, maar ik ken een aantal zeer goede schrijvers die zich er wel aan gewaagd hebben. (En dat begrijp ik heel goed, want er viel heel wat te winnen.)
Uit discretie verzwijg ik hun namen, maar in een artikel in Trouw, onlangs, gaven sommige van de auteurs die een manuscript hadden ingezonden, zich bloot.
Gaea Schoeters bijvoorbeeld, van de fenomenale roman Trofee. Als háár novelle niet de winnaar was geworden, moest het boekje van Gerwin van der Werf — de schrijver die wél zo gelukkig was — wel briljant zijn!
Toch?
Nou, ik zal het voor de mensen met weinig tijd kort samenvatten: dat is niet zo.
En dan nu iets gedetailleerder.
Het Boekenweekgeschenk van 2025 heet De krater.
Het verhaal, en daar geef ik helemaal niks mee weg, gaat als volgt: drie tieners — twee broers en een zus — maken een trip naar een Duits dorp waar 15 miljoen jaar geleden een meteorietinslag heeft plaatsgevonden. Dit om de jongste — ik zweer het: hij heet Benjamin — op te vrolijken, want die heeft last van depressies én hij houdt van kosmologie.
Eh… ja, dat is het. Ze maken die reis, in de auto van de oudste, de 19-jarige Johnny. En dat is het. Ze arriveren bij die krater. En Benjamin wordt er vrolijk van.
Missie geslaagd.
Jongens, ik zweer het.
Dit is het.
Drie mensen nemen zich iets voor om te doen, en dat doen ze vervolgens.
Ja, oké, onderweg ondervinden ze wat hindernissen. Maar echt, dit is het.
Laten we maar eens inzoomen, dan begrijpen we er misschien iets meer van.
Kosmische metaforen
De verteller van dit verhaal heet Eden, het middelste kind. Een meisje van 16. Althans, biologisch een meisje, ze heeft ook wel jongensachtige trekken, ze (hen?) is misschien non-binair.
De oudste, die met een auto dus, is Johnny. Die deugt nergens voor en is verzamelaar van verkeersborden.
En dan is er dus de jongste, Benjamin, Benji, 14 jaar.
Wat deze tieners bindt, zo ontdekken we al vrij snel, is een trauma: hun vader heeft zo’n tien jaar voor de gebeurtenissen in het verhaal, zelfmoord gepleegd door voor een trein te springen.
Dit heeft — let op! — een krater geslagen in het leven van deze jonge mensen.
Snapt u?
En nu gaan ze op een roadtrip naar een plek waar daadwerkelijk een meteoriet is ingeslagen.
Snapt u?
Nee, dat snapt u niet, want u bent een dommige lezer, en daarom maakt Gerwin van der Werf op zo ongeveer elke pagina van dit boekje gebruik van metaforen die iets te maken hebben met de kosmos, met meteorietinslagen enzovoort.
Als Eden op zeker moment aan het wachten is: ‘iedere seconde werd een lichtjaar.’
In een druk restaurant heeft ze het over: ‘een kosmisch lawaai’.
‘Ik ben bang voor Benji,’ zegt ze ergens, ‘voor wat hij kan aanrichten, voor de krater die hij kan slaan.’
Of wat te denken van deze, en onthoud: hier is een 16-jarige aan het woord: ‘Manen, dacht ik, wij zijn manen, Johnny en ik, we cirkelen om ons broertje heen. De oorzaak van dat cirkelen: zijn zwaartekracht.’
Reizigers
Maar goed. Een roadtrip dus. The hero’s journey, zou je kunnen zeggen, denkend aan de klassieke studie van Joseph Campbell, waarin hij een universele verhaalstructuur probeert te identificeren, en in die structuur gaat altijd een held op reis.
Zo ook hier.
Geloof je niet dat deze standaardstructuur hierachter zit, achter De krater?
De achternaam van deze kinderen is: Reiziger. I kid you not.
De journey, of: roadtrip, verloopt niet helemaal vlekkeloos. Ze hebben weinig geld mee. Telefoons raken leeg. En Johnny kan zijn aandrang om verkeersborden los te schroeven en mee te nemen, niet beheersen, hetgeen hem meermalen in aanraking brengt met de Duitse politie.
Sowieso zijn deze kids gedragsmatig heel dom. Ik bedoel: tieners die hun telefoon niet kunnen opladen, echt waar?
Verknipt
Eenmaal aangekomen in het dorpje Steinheim, waar dus ooit een meteoriet is ingeslagen, hebben Eden en Benjamin, op de heuvel die dus ooit het centrum was van de inslag, een indringend gesprek.
Of Eden non-binair is, vraagt Benjamin haar.
En vervolgens bekent hij zelf dat hij op jongens valt.
Oké, eentje non-binair, eentje homoseksueel.
Wat dit alles met het verhaal te maken heeft van kinderen die leven met het trauma van een vader die zelfmoord heeft gepleegd, is me niet duidelijk.
Het zal toch niet zo zijn…
… dat Gerwin van der Werf hier probeert te suggereren…
… dat als je zoiets ergs meemaakt als kind…
… je zo verknipt raakt, dat je wel homoseksueel of non-binair móét worden?
Nee, zo beledigend kan dit toch niet bedoeld zijn?
En toch.
Dit is wat er in dit boekje staat. Kinderen verknipt door trauma. Neigen naar seksuele identiteit die afwijkt van de norm.
Serieus?
Hebben juryleden als Hanna Bervoets en Tom Lanoye hier écht overheen gelezen? Of dachten ze alleen maar: o wat mooi, een boekje waar heel ‘woke’ non-binariteit en homoseksualiteit in voorkomt?
‘Kutboek’
Daar op die heuvel nabij Steinheim krijgt Eden last van steekvliegen. En ineens denk je dan als lezer aan Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans, en de strijd van hoofdpersoon Alfred tegen muggen.
Nooit meer slapen.
Ging dat niet ook over de zoektocht naar de plek waar een meteoriet was ingeslagen?
Ja.
(En ook over een vroeg gestorven vader, trouwens.)
En helemaal op het einde van De krater, schiet er, net als in Nooit meer slapen, alsnóg een meteoriet door de lucht, eentje die de aarde niet raakt.
En ja hoor, dan komt Johnny, die het hele boekje lang geen enkele indicatie van een intellectueel geestelijk leven heeft gegeven, met de herinnering aan een boek dat hij ‘ooit’ voor school moest lezen. ‘Over een gast die meteorietkraters gaat zoeken in Noorwegen.’
Johnny vond het ‘een kutboek’.
Grappig hè?
Had ik dat al gezegd?
Tja, wat kan ik verder zeggen over dit niksige verhaaltje? Nu ja, misschien dat de vertelstem het allergrootste probleem is.
Eden is dus een meisje (soort van) van 16, niet echt een intellectueel, maar soms komt ze ineens met een uitspraak van Nietzsche aanzetten (de mens als ‘die ewig Betrogene des Universums’). Die uitspraak wilde Gerwin van der Werf natuurlijk inbrengen, maar ja, hoe doe je dat?
O, wacht. Eden heeft dat op Instagram voorbij zien komen.
Goed bedacht, hè?
Na zo’n 25 pagina’s ontdekken we dat Eden ons dit verhaal niet zomaar vertelt, nee, ze schrijft het op.
‘Waarom schrijf ik dit eigenlijk allemaal op? Ik wil helemaal niet schrijven, schrijven is vreselijk, ik schrijf omdat ik bang ben, bang om verkeerd begrepen te worden.’
Dit klinkt heel diep, maar in de rest van het boek gebeurt eigenlijk niets waardoor Eden verkeerd begrepen zou kunnen worden. Bovendien: door wie dan? Voor wie schrijft ze?
Dat komt allemaal niet aan de orde.
En als ze toch aan het schrijven is, waarom vraagt ze zich dan steeds af of ze iets al gezegd heeft?
‘Had ik al gezegd dat Benji veertien is?’
‘Ik ben altijd bang voor van alles, had ik dat al gezegd?’
Als je je dat werkelijk afvraagt, kun je daar toch even een search op loslaten als ondernemende tiener?
Pas tegen het einde van het boek lezen we: ‘Ik heb het later allemaal opgezocht, over Cassini-Huygens, donkere materie en de Voyager.’
Waarom dan niet meteen álles even opgezocht?
‘Let wel, ik schrijf dit allemaal achteraf op, hè,’ legt Eden op zeker moment zelfs uit. Alsof wij lezers ervan uit gingen dat ze het vooraf had opgeschreven.
Misschien heeft Eden last van geheugenproblematiek?
Op pagina 53 ontstaat bijvoorbeeld een gevecht tussen haar en Johnny omdat hij het waagt haar ‘trut’ te noemen.
‘Nu was ik echt kwaad. Niemand noemt mij ongestraft een trut.’
Da’s toch vreemd. Eerder in het boek, op pagina 21, een paar uur eerder in het verhaal, heeft Johnny haar nog ‘kutwijf’ genoemd, maar dat was toen geen enkel probleem. Daar haalde Eden haar schouders over op.
Soms zegt ze dingen als: ‘Helemaal precies weet ik het niet meer, maar…’
Wat is dit voor verwarde gek?
Of is niet Eden in de war, maar eerder haar schepper, Gerwin van der Werf?
Tamelijk saai avontuur
Ook op detailniveau, op zinsniveau gaat er van alles mis.
Neem dit soort zinnen: ‘een tamelijk saai avontuur bovendien [dat klopt dan wel weer, JO] dat vooral bestond uit autorijden in de tyfusherrie van een open raampje.’
De tyfusherrie van een open raampje? Wat stáát daar nou eigenlijk?
Of neem deze. Johnny eet een hamburger en morst ketchup op zijn shirt:
‘Hij had een paar klodders uitgesmeerd, waardoor hij leek op een vampier die een feestje had gehad.’
Even los van dat lelijke ‘had gehad’: leek hij op een vampier door het uitsmeren? Werkelijk? Want dat stáát er.
Of neem dit soort gedrochten:
De snelweg was vreselijk, met teer aan elkaar geplakte betonplaten, volgens Johnny stamde het nog uit de tijd van de nazi’s. “Je kunt zeggen wat je wil van die nazi’s,” zei Johnny, “maar snelwegen aanleggen konden ze ook niet echt.” Ik nam aan dat het ironisch bedoeld was, al is Johnny niet zo goed in ironie.
Er is zoveel verwards aan deze passage. Voor de echte taalnerds: waar verwijst “het” naar in “volgens Johnny stamde het nog uit…”?
Maar erger is: die uitspraak van Johnny is een verrassende variatie op het soort vergoelijkende uitspraak als: “Je kunt zeggen wat je wil van die nazi’s, maar de treinen reden wel op tijd”.
Dat Johnny daar nu een verrassende variatie op heeft, is geen ironie.
Ironie is iets heel anders.
Maar nóg erger: waarom moet die grap überhaupt gevolgd worden door een soort uitleg? Zo gaat het steeds. Elk onzekerheidje dat maar zou kúnnen ontstaan bij de lezer, wordt platgeslagen met uitleg.
Maar weet je wat werkelijk erg is? (Ja, sorry hoor, het lijkt steeds alsof ik al op het hoogtepunt van ergheid beland ben, maar het blijkt steeds nóg erger te kunnen…)
Geen van deze personages lééft.
Benjamin is een freak, een constructie.
Eden is een nep-verteller.
En Johnny? Die doet zulke domme dingen dat je denkt: je bent slechts een instrument om het verhaal van wendingen te voorzien, je bent geen écht interessant, complex personage. Je bent een slaaf van je schepper.
En de vader die zelfmoord pleegde?
Die wordt nergens een echt, geloofwaardig wezen.
Hij krijgt nul substantie.
Net als de trauma’s van zijn kinderen.
Trauma’s van bordkarton zijn het. Vrijblijvend, nikzeggend. Net als dit Boekenweekgeschenk.
Je kunt mij heel veel vertellen, maar niet dat dit van 149 inzendingen werkelijk het beste was wat de jury maar kon uitkiezen.
Dan waren of die 148 andere inzendingen van professionele schrijvers nóg verschrikkelijker…
… of deze jury is gewoon gestoord.
Ik neig naar het laatste.
Dat was ’m voor deze keer!
Reacties stel ik altijd enorm op prijs:
Ben je enthousiast over Schrijven met Ouariachi? Deel dan deze nieuwsbrief met een vriend, kennis, collega of familielid: dan kunnen er nog meer mensen meegenieten.
Tot volgende keer!
Jamal
PS: Zelf schrijver worden? Bekijk hier de mogelijkheden!
Je kijkt het gegeven paard in de bek. Dank daarvoor! Ik was al verbaasd door de nrc-recensie van De Veen, die het vooral voor ánderen - jonge niet-lezers - een goede novelle vond.
Dit boekje lijkt in thematiek, structuur, personages sprekend op Strovuur, van dezelfde auteur....