Hallo jij,
In Schrijven met Ouariachi gaat het vaak over fictie, en meestal ook in positieve zin: wat kun je leren van de groten der aarde? Wat zijn de elementen in een tekst die maken dat je als lezer opgewonden raakt, meegesleept wordt? En wat kun je als schrijver met het analyseren van die elementen?
Soms is het ook goed de blik op het negatieve te richten. Over smaak valt niet te twisten, dus ik heb niet de ambitie iedereen te bedienen — en die ambitie zou jij als schrijver ook niet moeten hebben —, maar ik ben wél geïnteresseerd in wat mij vreselijk tegenstaat in sommige teksten, of het nu om een kort verhaal, een roman, een non-fictieboek, een theatertekst of wat dan ook gaat.
Een tijdje terug zat ik een column-onderwerp te overwegen en in een van de artikelen die ik rond dat onderwerp las, kwam de Vlaamse psychiater Damiaan Denys aan het woord. Ik herinnerde me dat ik jaren terug, toen ik weleens non-fictie recenseerde voor NRC, een vernietigende recensie over een boek van Denys had geschreven.
In mijn hoofd was dat een enorm ding: ik had zo vreselijk veel moeite met het überhaupt uitlezen van het boek waarover ik die recensie zou schrijven, dat ik in wanhoop mijn contactpersoon bij de boekenbijlage van NRC mailde. Ik schreef iets in de trant van: ik ben nog niet eens halverwege het boek en ik sta al op het punt mijn polsen door te snijden.
De recensie, die er uiteindelijk toch kwam, is minder dramatisch. Maar wel ongemeen fel. Ik plaats haar hieronder (ja, een recensie is vrouwelijk), en ik licht haar daarna kort toe. Doe er je voordeel mee!
Zweverig geleuter over het lijden
Damiaan Denys. In zijn nieuwe boek beschrijft de bekende Vlaamse psychiater Damiaan Denys de schadelijke rol van politiek en media in psychische problematiek. Maar de goeroe zit de hoogleraar vaak in de weg.
Gepubliceerd op 3 december 2020
Stel je voor dat een hoogleraar psychiatrie een boek zou schrijven over de ernstige problemen binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland.
Stel je voor dat hij de structuur van de ggz gedetailleerd in kaart zou brengen, de rol die politiek en media spelen op het gebied van psychische problematiek, stel je voor dat er vraagtekens geplaatst werden bij de kennis en mogelijkheden van de psychiatrie en de geestelijke hulpverlening in het algemeen. Of dat er in dat boek een poging ondernomen werd om de culturele aspecten te duiden die de groeiende roep om psychische hulp in vooral welvarende landen kunnen verklaren.
Als geïnteresseerde leek én als voormalig psycholoog zou ik bijzonder benieuwd zijn naar zo’n boek.
Toch las ik Het tekort van het teveel van psychiater en filosoof Damiaan Denys met een dermate groeiende ergernis dat ik op den duur begon te twijfelen of ik het einde van het boek wel zou halen. Hoe kan dat?
De opzet is nochtans uitstekend.
Denys begint met een overzicht van de labyrintische organisatie van de ggz, die zoveel vertakkingen en onderverdelingen kent dat het je al snel begint te duizelen. Het gevolg in de praktijk is versnippering. De ggz is volgens Denys onbestuurbaar geworden, wat ook te maken heeft met de weinig transparante besluitvorming op politiek niveau en de schadelijke gevolgen van de marktwerking in de zorg.
Een tweede invalshoek is die van de psychiatrie zelf.
Hoe zit die in elkaar en welke kritiek is er in de loop der decennia op het vakgebied geformuleerd? De psychiatrie verkeert volgens Denys in een crisis, wat onder meer te wijten is aan toegenomen standaardisering, protocollering en bureaucratie: ‘Het denken’, schrijft hij, ‘is uit de psychiatrie verdwenen en vervangen door het registreren van ongeluk.’
Daarna verschuift de focus naar de patiënt.
In verreweg het beste deel van het boek geeft Denys een indrukwekkende reeks cijfers over het zorggebruik in Nederland. Een van de verontrustendste bevindingen is dat de zorgvraag toeneemt, terwijl toch de prevalentie van psychische stoornissen hetzelfde blijft. Dit wordt toegeschreven aan de behoefte aan behandeling van mensen die wel psychische klachten hebben maar geen stoornis.
Vereist elk psychisch lijden therapie?
Freud
Inmiddels begin je je trouwens wel af te vragen wie Denys precies als lezer beoogt. Hij waarschuwt vooraf dat ‘de droge opsomming van getallen bij de lezer ergernis’ kan oproepen. Nou, een beleidsmaker is wel drogere stof gewend, maar misschien richt Denys zich tot leken. Alleen, waarom legt hij dan omstandig gangbare termen als ‘paradox’ (een woord dat hij maar liefst 48 keer gebruikt) en ‘marktwerking’ uit, terwijl hij vaktermen uit de psychiatrie als ‘trichotillomanie’ of ‘katatone defectschizofreen’ dan weer niet verklaart?
Zijn zorgverleners misschien de doelgroep? Maar zijn die dan bekend met filosofische begrippen als ‘ontologisch’ en ‘fenomenologisch’?
En waarom wordt Nederland zo uitvoerig geïntroduceerd? (‘Er wordt eenvormig gesproken, gedacht en gegeten.’) Is dit soms een boek voor Marsbewoners?
Die warrigheid manifesteert zich ook op andere gebieden.
De psychiater Denys is voortdurend bezig rookgordijnen rond zijn vakgebied op te trekken. ‘Het psychische lijden is een mysterie’, schrijft hij, maar dat is voor een psychiater toch echt een beetje te makkelijk. Of: ‘Moeten we [als psychiaters] niet terug naar de vrije creativiteit in plaats van de gestandaardiseerde richtlijnen?’ Tja. De tijd van creatieve charlatans als Sigmund Freud was toch ook niet alles.
De filosoof Denys roept dan weer her en der iets diepzinnigs over de ‘ziel’, maar licht nergens toe wat hij met dit ambigue begrip, vol oeroude betekenissen, bedoelt.
Hij rept van ‘lichaam en geest’ en schrijft: ‘Als onze geest de informatie van gezichten niet kan verwerken, moeten onze hersens het wel doen’, formuleringen waarin een ouderwets Cartesiaans dualisme doorklinkt. Maar ook hier geeft de filosoof geen inzicht in de achtergronden van zijn opvattingen.
Gaandeweg begint hij zichzelf tegen te spreken.
In een passage vol prekerige cultuurkritiek staat te lezen: ‘We hebben de normaliteit verengd tot een smalle strook, waarop slechts een minderheid zich wankel staande kan houden.’ Dat is nogal apocalyptische taal voor iemand die in de eerdergenoemde cijferopsomming liet zien dat vier op de tien Nederlanders op zeker moment in hun leven aan een psychische stoornis lijden.
Een pittig getal, ja, maar nog altijd een minderheid.
Zware stoornissen
De prediker Denys meent dat onze taal zo gemedicaliseerd is, dat we niet meer weten wat verdrietig zijn betekent, maar alleen nog in termen van depressie praten.
‘Verdriet, boosheid, razernij, jaloezie, onrust, nervositeit en passie bestaan enkel nog in de fictie.’
Enkel nog? Dat is natuurlijk klinkklare onzin.
Bovendien plachten mensen ook in vroeger tijden hun gemoed in medisch-fysiologische termen te vatten. Woorden als ‘zwartgallig’ of ‘flegmatisch’ getuigen daar nog van.
Werkelijk tergend zijn Denys’ pogingen tot ‘literair’ schrijven. Het voorwoord is bijna een reden om het boek meteen maar weg te leggen: ‘Elke ziel’, schrijft hij over zijn werk als behandelaar, ‘kost me een stukje eigen ziel. Raakt me. Er zijn dagen dat ze kaal wordt gevreten. Door zwermen zwarte kraaien. Die haar krijsend achterlaten.’
En dan zijn er de talloze ‘Mulischismen’, zoals ik ze maar ben gaan noemen. Neem alleen al de titel, Het tekort van het teveel. Of wat te denken van: ‘We lijden niet door ziek te zijn maar zijn ziek om te lijden’, of: ‘Omdat falen geen optie is, falen we massaal en omdat we massaal falen, is falen de norm van de massa.’
Die woorddronkenschap leidt vreselijk af van Denys’ centrale argument, dat wel degelijk steekhoudt: de psychiatrie zou zich weer moeten richten op echte, zware stoornissen. De psychologie en psychotherapie zijn er voor mildere psychische klachten, en voor zingevingsvraagstukken raadpleeg je maar een filosoof.
Denys schetst een helder verschil tussen normaal en abnormaal lijden, maar zijn argumentatie gaat telkens ten onder in zweverig geleuter over de aanvaarding van het lijden, dooddoeners als ‘Zinvol lijden wordt gaandeweg deel van een waardevol leven’ of het goeroe-achtige ‘Lijden is een tekort maar ook een mogelijkheid’.
Het is oude wijn in nieuwe zakken: Denys predikt een boeddhistische leer van matiging en acceptatie die het ongetwijfeld goed doet in de zelfhulpkasten van de boekhandel.
Maar in een serieus boek over een complex vakgebied waar ernstige problemen spelen op allerlei niveaus, zit de goeroe de hoogleraar danig in de weg.
Deze nieuwsbrief kan ademen dankzij gulle donaties van lezers. Dus maak mij en jezelf blij met een bedragje naar eigen inzicht.
Lessen in hoe het niet moet — en hoe wel
Voor wie schrijf je? Zeker wanneer je met een non-fictietekst een bepaald doel hebt — discussie aanzwengelen, verandering bewerkstelligen — is het zaak je af te vragen bij wie je dat doel wil bereiken. Wie is je publiek? Welke woorden leg je uit, welke veronderstel je als bekend?
Ga op zoek naar je stoplappen. Zijn er woorden die je wel heel vaak gebruikt in je tekst? (Hier kan AI uitkomst bieden.)
Vermijd onmachtig taalgebruik. Een woord als 'mysterie' duidt nogal eens op luiheid bij de schrijver. Roep het mysterie op met concrete details, zou ik zeggen, of omgekeerd: ontrafel het mysterie met harde feiten.
Onmachtig vind ik, bij Denys, ook het gebruik van een zo brede term als ‘ziel’. Daar bestaan zoveel opvattingen over, dat je het verplicht bent aan je lezer om uiteen te zetten welke van die betekenissen in jouw tekst aan de orde is.
Zeker voor non-fictie geldt dat je in de redactiefase bij elke stellige uitspraak die je tegenkomt, jezelf de vraag moet durven stellen: klopt dit eigenlijk wel? Kan ik deze uitspraak onderbouwen, of is hetgeen ik hier als feit presenteer, eigenlijk vooral een stellige mening?
Om nog één keer dit voorbeeld aan te halen: ‘We lijden niet door ziek te zijn maar zijn ziek om te lijden’.
Op het eerste oog een zinnetje dat zó op een tegel kan. Maar wat stáát er nu eigenlijk? De woordcombinatie "om te" impliceert een doel, en het doel is hier: lijden. Wiens doel is het om te lijden? En waarom zou je, om te lijden, ziek moeten zijn? Ken je mensen die ziek-zijn als middel gebruiken, bewust of onbewust? Bestaan die mensen überhaupt, en als wel, waarom doen ze dan wat ze doen?
Als er een select groepje mensen bestaat voor wie dit inderdaad geldt, moet je dan wel het veralgemeniserende persoonlijke voornaamwoord ‘we’ gebruiken? Dat ‘we’ impliceert: ‘wij allemaal’, en als je dan een lezer treft, die denkt: ‘Nou, ik niet, hoor,’ dan ben je die lezer kwijt, want die gelooft je niet meer.
Deze nieuwsbrief kan ademen dankzij gulle donaties van lezers. Dus maak mij en jezelf blij met een bedragje naar eigen inzicht.
Je kunt ook een premium-abonnement nemen. Dan krijg je voor 5 euro per maand (of een voordelige 50 euro per jaar) toegang tot het hele archief, de schrijfcursus “Een verhaal in 10 weken” én The Satanic Verses Leesclub.
In alle gevallen is mijn dank immens.
Tot volgende keer!
Jamal
PS: Zelf schrijver worden? Bekijk hier de mogelijkheden!