Hallo daar,
Wat heb ik me op de hals gehaald met die SCÈNESCHRIJFCHALLENGE van twee weken geleden?
Tientallen mensen hebben een stuk tekst ingestuurd. En ik ben de flauwste niet, dus iedereen krijgt een beknopte maar serieuze, inhoudelijke reactie.
Ik heb er nog zo’n tien te gaan dus als je nog niks van me hebt gehoord, dan gebeurt dat komende week op z’n laatst.
Ondertussen kan ik wel een paar algemene observaties formuleren op grond van de inzendingen die ik inmiddels heb gelezen.
Onderstaand lijstje van zeven veelvoorkomende fouten bij het schrijven van scènes kan je, ook als je niet hebt meegedaan aan deze challenge, helpen bij het schrijven van nóg meeslepender scènes.
1. Waar ben ik eigenlijk?
Een scène heeft een omgeving nodig. Personages moeten grond onder hun voeten hebben. Een plaats en een tijd. En dan liever niet heel formeel, als in: ‘We schrijven het jaar onzes Heren 1992. Op de Amsterdamse Nieuwendijk liep…’
Nee, zo expliciet hoeft het niet.
Alinea’s aan architectonische beschrijvingen houden de boel ook op.
Maar je personages leven niet in een vacuüm. Laat ze bewegen in de ruimte, laat ze om zich heen kijken. Laat ze, kortom, leven in een wereld, en toon die wereld aan de lezer.
2. Wanneer gaan we beginnen?
Wat is een scène eigenlijk?
Een scène is meer dan zomaar een stukje tekst. Een scène is een dramatische eenheid die op zichzelf moet werken, en die binnen een groter verhaal als functie heeft om dat verhaal een stap verder te brengen.
Een scène is dus: progressief. Er moet iets in gebeuren.
In veel van de inzendingen die ik ontving wordt toegewerkt naar een moment dat ik heel graag zou willen lezen, maar precies als dat moment aanbreekt, stopt de tekst.
Je kunt zeggen: dan had je een hoger aantal woorden moeten toestaan bij je challenge, Ouariachi.
Maar dat is het probleem niet.
Het probleem is dat veel scènes te vroeg beginnen met inleidende zaken die niet wezenlijk bijdragen aan de dramatische ontwikkeling in de scène.
Sla die inleidende passages over en begin je scène op het moment dat er écht iets gebeurt.
3. Moet ik dit weten?
Een speciale variant van het bovenstaande is wat ik ‘informatie-klontering’ noem.
Veel schrijvers lijken bang te zijn dat de lezer over te weinig informatie beschikt om de scène te kunnen begrijpen. Wat je dan vaak ziet is dat er veel ruimte gebruikt wordt om die informatie te verstrekken.
Maar vaak is die informatie helemaal niet nodig.
Stel je dit voor: je hangt voor de tv, je bent aan het zappen en je blijft op zeker moment bij één van de kanalen wat langer hangen.
Waarom is dat?
Omdat er iets gebeurt op het scherm wat je intrigeert.
Je weet niet in welke film of serie je bent beland, je hebt geen idee wie die acteurs zijn, je weet niet wat er hiervoor is gebeurd, en toch blijft je kijken want er gebeurt iets wat je aandacht vasthoudt.
Zo moet je naar je eigen scène kijken. Die moet zonder voorkennis aantrekkelijk zijn om naar te ‘kijken’. Zodanig, dat de lezer blijft hangen, verder wil lezen.
Behalve dat informatie vaak overbodig is, is er nog een probleem: je scène komt er stil door te staan. Het is alsof iemand de film op pauze zet en een stukje uit de encyclopedie gaat voorlezen voordat er weer op play gedrukt wordt.
Heel frustrerend voor de lezer.
Kortom: geef alleen achtergrondinformatie als die absoluut noodzakelijk is, en zelfs dan nog: geef die informatie pas op het moment waarop ze nodig is, en probeer dan om die informatie te dramatiseren en je scène niet op pauze te zetten.
4. Wiens verhaal is dit?
Veel schrijvers introduceren in de eerste paar alinea’s een hele trits personages. Vaak te veel in één keer.
Je raakt als lezer in de war: wie was wie ook alweer en waarom is het van belang om over hen te lezen?
Wat betekenen die mensen voor de hoofdpersoon?
Wie is eigenlijk de hoofdpersoon? Door wiens lens bekijken we de gebeurtenissen?
Soms is er wel een duidelijke verteller, een ik-figuur, of een duidelijke derdepersoons-protagonist, maar dan lijkt dat personage totaal niet geraakt te worden door de gebeurtenissen. Ze worden geregistreerd alsof het personage een camera is, in plaats van een wezen met gedachten, opvattingen, emoties.
Als je protagonist onaangedaan blijft, hoe kun je dan verwachten dat een lezer meeleeft, dat de lezer wél allerlei gevoelens ervaart?
Maak, kortom, een duidelijke keuze voor één personage en zorg ervoor dat de lezer met dat personage mee kan leven. Geef het personage karakter: gedachten, opinies, emoties, vooroordelen, noem maar op.
5. Waar is het conflict?
Geen conflict, geen verhaal.
Veel mensen denken bij conflict meteen aan ruzie, maar dat is niet zoals ik het hier bedoel.
Ja, een conflict kán een ruzie zijn, maar het kan ook zijn: een man krijgt een telefoontje dat zijn moeder op sterven ligt, hij moet zich haasten om afscheid te kunnen nemen, rent zijn huis uit en komt erachter dat zijn auto een lekke band heeft.
Dat is óók conflict: de wereld der dingen conflicteert met het verlangen van de man.
De manier waarop je personage met zo’n obstakel omgaat, de tactieken die hij of zij toepast — dát is waaruit de lezer kan opmaken wat voor iemand je personage is.
Er moet iets op het spel staan. Wat is het risico? Wat valt er te verliezen? Wat gebeurt het met het personage als het conflict in zijn of haar nadeel uitpakt?
6. Wat is er werkelijk gebeurd?
Dit aspect heeft te maken met conflict, maar het gaat net een laagje dieper. Het gaat erom wat er in je hoofdpersonage verandert gedurende de scène.
Ik zie veel scènes voorbijkomen waarin weliswaar van alles gebeurt, maar het personage blijft door die gebeurtenissen onaangedaan.
Als lezer blijf je dan achter met het gevoel dat je die scène net zo goed niet had kunnen lezen.
Dat verandert pas wanneer je als schrijver verandering introduceert.
Dat kan heel simpele verandering zijn: gedurende de scène komt je personage iets te weten wat zij daarvoor nog niet wist.
De waarde van je scène is dan meteen helder.
Interessanter nog is het wanneer er iets emotioneels verandert, of iets in de manier waarop je personage naar de wereld kijkt.
Het kan zijn dat je personage vol goede moed is aan het begin van de scène, maar gaandeweg, door allerlei verwikkelingen, loopt het erop uit dat je personage volstrekt moedeloos wordt.
Even mooi is het als hij totaal gedesillusioneerd in een situatie stapt, en door wat er in de scène gebeurt op het einde juist nieuwe hoop vindt.
7. En nu?
Je wil de lezer aan het einde van een scène iets bieden: een zekere mate van bevrediging, het gevoel dat het zinvol is geweest die scène te lezen.
Maar de bevrediging mag niet totaal zijn.
Aan het einde van elke scène moet je je in de lezer verplaatsen en je afvragen wat de reden voor hem of haar zou kunnen zijn om verder te willen lezen.
Als je die reden niet kunt vinden, ontbreekt er iets: je hebt verzuimd het zaadje te planten voor de volgende scène.
En daarmee geef je de lezer een vrijbrief om af te haken.
Niet doen dus! Zorg dat er iets te raden overblijft aan het einde van je scène, zorg dat elke bevrediging van nieuwsgierigheid verse nieuwsgierigheid oproept.
Tot zover een paar algemene bevindingen naar aanleiding van mijn SCÈNESCHRIJFCHALLENGE.
Meer lezen over deze onderwerpen?
Neem dan voor 5 euro per maand een abonnement op Schrijven met Ouariachi (of voor een voordelige 50 euro per jaar).
Dan ontvang je elke week deze nieuwsbrief en krijg je toegang tot het 110 afleveringen tellende archief én de 70 afleveringen die samen de cursus ‘Een verhaal in 10 weken’ vormen.
Ik ga verder met het lezen van de laatste tien ingezonden scènes!
Tot volgende keer,
Jamal