Hoi,
Ik heb weer een paar mooie boekentips voor jullie in de aanbieding.
Vorige week had ik het over de boeken die ik las in een ijskoude universiteitsbibliotheek in Florida, in de zomer van 2003 — toen ik werkte aan een boek dat uiteindelijk nooit het levenslicht zou zien.
Begin 2006 kreeg ik een inval voor wat daadwerkelijk mijn debuutroman zou worden, De vernietiging van Prosper Morèl.
In de ruim vier jaar dat ik met dat boek bezig ben geweest, bleef ik lezen over schrijven. Zoals ik dat ook nu nog doe, trouwens: de opleiding tot schrijver is nooit ten einde.
Waar laafde ik me zoal aan in die jaren 2006-2010?
In deze aflevering van Schrijven met Ouariachi presenteer ik een kleine selectie.
Voor ik die onthul, nodig ik je uit om een premium-abonnement op deze nieuwsbrief te nemen.
Dan krijg je voor €5,- per maand, of een voordelige €50,- per jaar, toegang tot:
het hele archief van de nieuwsbrief én de podcastversie
de schrijfcursus “Een verhaal in 10 weken”
Thomas Rosenboom — Aanvallend spel. Vier lezingen over schrijven (2002)
Thomas Rosenboom is een uitstekend docent voor beginnende schrijvers, zo blijkt uit deze lezingen die hij in 2001 als gastschrijver gaf aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Mijn debuutroman kende een gecompliceerde plot, en waarschijnlijk was het daarom — en het zal ook voor een deel onzekerheid zijn geweest — dat ik werkte met een strak, Rosenboomiaans schema bij het maken van dat boek.
Daar ging het destijds altijd over in interviews, die schema’s van Rosenboom. Een complete behangrol zette hij daarvoor in!
Voor mij geen behangrol-schema, maar wel hing er voor elk van de plusminus dertig hoofdstukken een A4’tje aan de muur waarop ik uitkeek tijdens het schrijven, en elk A4’tje was volgeplakt met Post-its in verschillende kleuren: één kleur voor formuleringen of frasen die ik niet wilde vergeten, een andere kleur voor handeling, weer een andere kleur voor biografische gegevens over de personages, en zo verder.
Losse A4’tjes, Post-its: een schema is niet zo statisch en inperkend als mensen vaak denken. Verschillende malen gebeurde het dat ik twee hoofdstukken bij nader inzien toch samenvoegde, of dat er eentje zo uitdijde, dat ik het in tweeën knipte.
De Post-Its schoven ook geregeld heen en weer.
Terug naar Aanvallend spel. Rosenboom richt zich in zijn eerste lezing op het belang van documentatie, en dan echt niet alleen voor historische romans of verhalen die zich in een ver land afspelen, maar voor zo ongeveer elk aspect van je vertelling.
In de laatste lezing geeft hij daarnaast een persoonlijke leesgeschiedenis, maar de twee middelste lezingen, over het literaire personage als strevend personage en over de intrige, vormen de kern van Aanvallend spel.
Rosenboom laat mooi zien waarom je zo’n leeg gevoel kunt overhouden aan sommige boeken of films: nogal eens blijkt het euvel te zijn dat je te maken hebt met een hoofdpersonage voor wie alle grote gebeurtenissen in het verhaal hem of haar overkomen.
Rosenboom is streng: een verhaal wordt pas indringend als de protagonist ergens naar streeft, hevig streeft, slechts één ding wil, eigenlijk een flat character is, om de term van E.M. Forster te gebruiken. En echt indringend wordt het als het streven van dit strevende personage gefnuikt, gedwarsboomd, gecompliceerd wordt — door een tegenstrever.
Dan ontstaat er strijd, conflict.
Het is allemaal wat schematisch, misschien, maar nogmaals: aan een beginnend schrijver geven die strikte wetmatigheden houvast.
Wat me altijd is blijven verwonderen, is dat Rosenboom uitstekend kan uitleggen waarom hij zo teleurgesteld was na het zien van films als Breaking the Waves, Sous le Sable en Festen — die hij als voorbeelden aanhaalt van verhalen met niet-strevende personages en met een flauwe intrige — maar dat hij niet kan verklaren waarom gigantisch veel mensen toch wél diep geraakt werden door die films.
De lezer of kijker is niet eenduidig.
Er bestaat niet één soort goed verhaal.
Ik wil maar zeggen: voor een schrijver is het gezond om je niet op te stellen als lid van een sekte, om niet slechts één meester te volgen. Beter kun je je zo breed mogelijk oriënteren.
En dat brengt me meteen op de volgende leestip…
Oek de Jong — De wonderen van de heilbot. Dagboek 1997—2002
Oek de Jong is een totaal ander type schrijver dan Rosenboom. ‘Ik ontdek mijn personages al schrijvend,’ merkt hij op in De wonderen van de heilbot, het dagboek dat hij bijhield tijdens het schrijven van zijn roman Hokwerda’s kind en dat in 2006 verscheen.
Niet eerst een intrige, niet eerst het streven van het personage — De Jong begint gewoon ergens en laat zijn personages onder zijn zoekende pen tot leven komen.
Er zit wel degelijk streven in Hokwerda’s kind, en conflict net zo goed: strever en tegenstrever ontmoeten elkaar, raken in een liefdesrelatie én in strijd verwikkeld. Maar de motieven van de personages zijn troebel.
Oek de Jong is een fijnzinnig psycholoog. Wat hij laat zien in zijn romanwerk, is dat mensen, of personages, iets kunnen willen wat geheel tegen hun eigenbelang indruist, en tóch willen ze het.
Op zeker moment komt De Jong tot het volgende inzicht over de relatie tussen zijn hoofdpersonages Lin en Henri: ‘[Lin] is aan hem geketend omdat ze geketend is aan een onvervuld en onvervulbaar verlangen.’
Tja, dat is toch wat anders dan die enkelvoudige en eenvoudige strevens waar Rosenboom het over heeft.
Zo zijn er meer verschillen. Waar Rosenboom zijn personages toch vaak een beetje te kakken lijkt te zetten — kan leuk zijn, hoor, daar niet van —, neemt De Jong ze bloedserieus.
Waar Rosenboom met een vrij gedetailleerd plan begint, is Oek een zoeker. Hokwerda’s kind begint als een kort verhaal voor daklozenkrant Z-Magazine. Dat verhaal laat hem niet los, en hij breidt het uit tot een novelle. Die novelle begint eveneens uit te dijen, er duiken nieuwe personages in op, nieuwe fases in de levens van Lin en Henri. De novelle wordt een bescheiden roman en de bescheiden roman groeit uit tot een stevige unit van, in mijn editie, 444 pagina’s.
Oek de Jong is een analyticus: hij bestudeert, al werkend, zijn eigen manier van werken.
Hij bestudeert, al lezend, wat hem treft in andermans werk (Carver, Tsjechov, Tolstoj en Kawabata spelen een belangrijke rol in het proces).
Hij bestudeert zijn momenten van blokkade, onderzoekt wat er nodig is om daaruit te komen.
Soms wendt hij zich tot filosofen of tot mystieke denkers. Soms is het bereiken van een doorbraak zo schijnbaar simpel als jezelf fysiek afmatten.
Uiteindelijk blijken die zaken heel dicht bij elkaar te liggen: wat de mysticus denkt en wat bijvoorbeeld de sportzeiler, die De Jong ook is, doet: hoe het uiteindelijk allemaal neerkomt op je hoofd leeg maken. Jezelf in een staat van ‘niet willen, niet begeren’ brengen.
Of in de woorden van de door De Jong vaak aangehaalde Meister Eckhart: ‘Het ledige gemoed kan alles.’
Al moet het gemoed ook weer niet té ledig zijn. Dan krijg je namelijk dit soort dagboeknotities: ‘ik heb zes uur volmaakt geestloos naar een blanco stuk papier zitten staren.’
De Jong beschrijft dit soort processen heel nauwkeurig — en veelvuldig.
Op 14 augustus 2000 noteert hij:
Maandag is altijd een dag waarop ik mijzelf weer onder het juk moet brengen. Nooit manifesteert de luiheid met zijn vele listen zich voor mij sterker dan op die dag.
Het is wonderlijk dat ik na één rustdag zoveel concentratie ben kwijtgeraakt, dat mijn geest zo leeg is geworden, het lijf zo oppermachtig.
[…]
allerlei pogingen om aan het werk te ontsnappen: kranten lezen, nog eens koffie zetten, een croissant eten, scheren, nog meer kranten lezen. Het is lachwekkend jezelf zo bezig te zien en te merken hoe de luiheid die je op dat moment niet luiheid noemt maar geneigd bent te beschouwen als een alleszins gerechtvaardigde vermoeidheid (die ene rustdag was te weinig! ik had de week ervoor zo hard gewerkt!) zich in gevoelens, gedachten en o zo nuttige bezigheden weet te vermommen.
En op 1 augustus 2001 staat er:
Wanneer ik vastzit, wanneer een innerlijke roerloosheid zich haast gewelddadig van me meester maakt en in zijn greep houdt, verlies ik ook mijn interesse voor de buitenwereld, en dat maakt de kwelling nog groter.
Ik weet uit ervaring dat er iets wordt voorbereid als ik zo naar binnen word getrokken, dat ik geduld moet hebben.
Maar ten slotte ben ik zo wanhopig, dat ik ervan overtuigd raak dat er nooit een einde zal komen aan mijn verstarring, en ik lijk dan op het bedroefde kind dat zich niet kan voorstellen dat zijn verdriet ooit nog zal ophouden.
Los van de wanhoop krijgen we ook veel van dit soort prachtige analyses van het schrijfproces voorgeschoteld:
Wanneer ik een scène moet uitdenken en mijn verbeeldingskracht laat werken, zakt er als het ware een sleepnet omlaag in mijn onbewuste, in de zee van het heel en half vergetene, en wanneer het weer bovenkomt met beelden en ideeën, zie ik in die vangst dikwijls mijn eigen ervaring flonkeren, maar altijd vervormd, van gedaante veranderd.
En deze:
Ik heb al jaren een ansichtkaart aan de muur hangen, een kleurenfoto van een man die langs een touwladder afdaalt in de krater van een vulkaan. Het is een van de bekendste gidsen van de Etna, die met een helm op en een zuurstoffles op zijn rug afdaalt in de krater van zijn vulkaan om zo dicht mogelijk bij het roodgloeiende magma te komen. Dat doet ook de romanschrijver: afdalen naar de ziedende massa, het binnenste, een waarheid die je niet verdraagt.
De diepte — daar gebeurt het voor De Jong:
Door de grensoverschrijding breek je het onbewuste open. Een verhaal wordt pas goed en dwingend wanneer er in de realiteit van alledag iets doorbreekt uit een andere, diepere laag, een blinde kracht die personages en gebeurtenissen begint te sturen.
De wonderen van de heilbot is een boek over heel nauwkeurig je eigen brein observeren en pogingen doen erachter te komen hoe het werkt, dat brein, en vooral: hoe je het zover krijgt dat het in staat is de volgende pagina van je roman te schrijven.
Arie Storm — De X-Files van de literatuur (2005)
In de tijd dat ik aan Prosper Morèl schreef, was ik al jaren een groot liefhebber van de recensies van Arie Storm in Het Parool.
Niet per se uit leedvermaak. Maar hoewel Storm veel positieve en gematigde recensies schreef, stond hij vooral bekend als vernietiger, en dat is wel begrijpelijk, want juist door zijn precieze aanpak, waren zijn negatieve recensies zo dodelijk. Maar daardoor ook: leerzaam. En ja, helaas voor het slachtoffer: meestal ook hilarisch.
Deze X-Files zijn veel minder polemisch van aard — hoewel er ook ruimte is voor kritiek. In de file ‘Literatuur als traumabestrijding’ wordt er bijvoorbeeld stevig én terecht ingehakt op de onmachtige stijl van Isabel Allende.
(Het is overigens een grove schande dat dit bijzondere boek alleen nog tweedehands te krijgen is, dat er zelfs niet een ebook-versie van bestaat.)
Romans, stelt Storm, ‘zijn verkenningen in het nieuwe en het onbekende, het gewenste of het gevreesde’. Dat kan ook bijna niet anders: het gewone, het ‘echte’ leven kennen we al — waarom zouden we dáárover willen lezen?
Door zich te concentreren op het rare, het afwijkende, het wonderlijke van literatuur, breekt Storm het hoofd van de lezer open — en daarmee dus ook het hoofd van de beginnend schrijver die deze X-files tot zich neemt.
Het boek geeft je de moed om moed te tonen.
Lezen is leven
Storm laat zien hoe A.F.Th. van der Heijden op het juiste moment schrijfwetten overtreedt en daar dan een extra krachtig effect mee bereikt.
Hij laat zien wat de mysterieuze charme is van puberromans.
Hij toont en analyseert het ‘bevroren vuurwerk’ van Peter Verhelst.
Hij heeft het over de complexe lagen in de korte roman De nietsnut van Frans Kellendonk.
Hij beschrijft hoe het personage Dante in De goddelijke komedie van de schrijver Dante, het er moeilijk mee heeft dat hij niet echt bestaat.
We zien Nabokov een volmaakte fout maken en we zien Leon de Winter stuntelen met de ‘oplichterij’ genaamd het open einde.
Storm schrijft over de magistrale, adembenemend spannende roman House of Leaves (Het kaartenhuis) van Mark Z. Danielewski — een van de vreemdste en engste boeken die ik ooit las, en daar gaat het hier dus om: het vreemde, het afwijkende, lezen als iets wat je leven uit het lood slaat.
Lezen is leven.
Dat is de boodschap die uit dit boek spreekt. En wat je daar als jonge schrijver van meeneemt — althans, wat ik er als jonge schrijver van meenam — is dat je je verdomde goed moet verdiepen én bekwamen in de minimale technische vereisten goed voor het schrijven van goede literatuur, maar als je die minimale technieken eenmaal een beetje in de vingers hebt, is het zaak er zo ver mogelijk van af te dwalen.
Fouten maken.
Omwegen nemen.
Regels overtreden en weten wat je doet.
Zo leer je, door naar andere schrijvers te kijken — naar hun opvattingen en hun analyses — hoe je eigen schrijversziel in elkaar zit.
Ik heb nog veel meer prachtige bronnen voor de beginnende óf gevorderde schrijver, maar ik laat het voor deze week bij deze drie:
Aanvallend spel van Thomas Rosenboom
De wonderen van de heilbot van Oek de Jong
En De X-Files van de literatuur van Arie Storm
Dat was het voor deze week.
Als je iets aan deze tips denkt te hebben, als je ze meteen enthousiast online bent gaan bestellen of naar de boekwinkel bent gerend om ze, al dan niet antiquarisch, aan te schaffen — dan wil ik je vragen om je dankbaarheid concreet te maken via een donatie. Gewoon op het linkje klikken, een bedrag invullen en iDEAL doet de rest.
Alle beetjes helpen — mijn dank is hoe dan ook groot.
Tot volgende keer!
Jamal Ouariachi