Hilary Mantel: 'Als je overgevoelig bent moet je een ander vak kiezen'
Schrijven met Ouariachi #50
Hallo allemaal,
In deze vijftigste editie van Schrijven met Ouariachi bespreek ik de onlangs verschenen essaybundel Schrijver zijn. Overpeinzingen, ervaringen, inzichten van Hilary Mantel (1952-2022), een van mijn favoriete schrijvers. Eerder besprak ik van haar hand al eens het verhaal ‘De moord op Margaret Thatcher’.
Maar eerst even stilstaan bij deze bescheiden mijlpaal.
Met meer dan vijfhonderd abonnees en nu dus vijftig afleveringen op de teller, los van de 70 afleveringen die samen de cursus ‘Een verhaal in tien weken’ vormen, is Schrijven met Ouariachi inmiddels veel meer dan een hobbyprojectje. Het is mijn voortdurende gesprek met mijn eigen ambacht én het gesprek met jullie daarover.
Dank daarom aan de lezers die reageren op mijn teksten. Dank ook aan de lezers die doneren of die een premium lidmaatschap hebben genomen: dankzij jullie kan ik dit werk voortzetten.
Zeker ook dank aan iedereen die elk weekend weer de moeite neemt om tussen alles wat er in je mailbox binnenstroomt, nu net op die ene nieuwsbrief te klikken.
Een schrijver is niets zonder lezers.
Om een feestelijk tintje aan deze vijftigste editie te geven, heb ik een prijsvraag bedacht — die vind je onderaan deze nieuwsbrief. Drie lezers van Schrijven met Ouariachi mag ik blij maken met een mooi cadeau…
Maar nu eerst: Hilary Mantel.
Dolle moordlust
Hilary Mantel’s Schrijver zijn. Overpeinzingen, ervaringen, inzichten is een bundel essays waarvan de meeste zijn gepubliceerd in de periode rondom de verschijning van Wolf Hall (2009), het eerste deel van een trilogie die verder de romans Bringing Up the Bodies (2012) en The Mirror and the Light (2020) omvat.
Ook zijn hier de vijf Reith-lezingen opgenomen die Mantel in 2017 voor BBC Radio 4 uitsprak.
Alle stukken gaan over schrijven, en in de meeste gevallen over het soort schrijven waarmee Mantel bekend is geworden: het schrijven van historische romans. Maar ook meer algemene kwesties komen aan bod.
Mantel vertelt vermakelijk hoe examenkoorts uit je middelbare schooltijd wordt voortgezet wanneer je als publicerend schrijver in aanmerking komt voor literaire prijzen. ‘Je realiseert je,’ schrijft ze, ‘dat je er, door schrijver te worden, mee hebt ingestemd de rest van je leven examens af te leggen.’
Ik herken dat wel. Je bent nooit gaan schrijven om literaire prijzen te winnen, maar als je dan eenmaal publiceert en in dat circus belandt, wil je toch wel op z’n minst op een longlist terechtkomen. Wanneer je dat daadwerkelijk lukt, ontstaat er een nieuw verlangen: je moet op die shortlist, anders heb je gefaald. En als het je dan lukt om die shortlist te bereiken, ontstaat er een atletische obsessie met winnen.
Ik heb ze meegemaakt, de momenten waarop een longlist gepubliceerd wordt en je er niet op blijkt te staan, tot en met die afschuwelijke avonden waarop je tot de laatste vijf uitverkorenen behoort en je aan het eind van de avond, na liters zweet en alcohol, een totale idioot met zijn rotboek de prijs voor je ogen ziet wegkapen. (Gelukkig heb ik ook de andere afloop meegemaakt.)
Het sympathieke aan Mantel is dat zij niet aan hypocrisie doet. Naar aanleiding van zo’n feestelijke avond waarop een shortlist bekend wordt gemaakt, schrijft zij over haar collega’s en zichzelf:
Bij eerdere prijsuitreikingen waarbij ze niet gewonnen hebben, hebben ze de op hun gezicht gebeitelde uitdrukking van schijnheilige grootmoedigheid of geamuseerde onverschilligheid geperfectioneerd. Vanbinnen voelen ze (tenzij ze in de verste verte niet op mij lijken) dolle moordlust. Ze zouden maar wat graag een non vertrappen of een school in brand steken.
Die eerlijkheid zie je ook terug in het essay ‘Personen uit Porlock’, geïnspireerd door het gedicht Kubla Khan van Coleridge, dat hij nooit voltooide omdat hij naar eigen zeggen werd gestoord door ‘a person on business from Porlock’.
Afleiding, daar gaat het hier over. Ongewenste afleiding, maar ook: de neiging van schrijvers, vooral wanneer ze vastzitten, juist op zoek te gaan naar afleiding. Want waarom zien zoveel schrijvers op tegen de handeling van het schrijven? ‘Je hoort nooit over accountants die geen spreadsheet kunnen openen,’ zegt Mantel, ‘of boeren met akkervrees.’
De ervaren schrijver zegt tegen de door schrijfangst gekwelde beginneling: gewoon doen, zorg dat je iets op het scherm of op papier krijgt, ongeacht wat, breng gewoon een woordenstroom op gang en kijk er later maar kritisch naar. Je geeft deze raad, maar kunt er niet altijd zelf mee uit de voeten.
Maar als je dan uiteindelijk in een staat van concentratie weet te belanden, is een ‘persoon uit Porlock’ wel het ergste dat je kan overkomen. Mantel: ‘Ik geef toe dat ik, als er in dat stadium iemand tussen mij en de laatste bladzijde was gekomen, domweg zijn kop eraf had gehakt.’
Vuur
‘Kop eraf’ — lekker vind ik dat, die bij vlagen opflakkerende agressie. Mantel schaamt zich er niet voor: dat kan ook niet anders bij iemand die haar kunst met zoveel vuur belijdt.
En dus tref je in Schrijver zijn lekkere beukpartijen aan als: ‘Chatwin, Hemingway: heeft de wereld ooit twee grotere poseurs gekend?’
Ook heel treffend (en herkenbaar): ‘Wijs mij een man aan — het is doorgaans een man — die “het nut niet inziet van fictie”, en tien tegen een dat het een pedante, starre, zelfingenomen zemelaar is.’
Subtieler maar even fel rekent Mantel af met doorgeslagen politieke correctheid in historische romans. Ja, je moet je niet moreel verheven voelen boven de mensen uit het verleden, je moet respect hebben voor de slachtoffers van de geschiedenis, maar je hoeft de geschiedenis niet dusdanig te herschrijven dat de slachtoffers ineens winnaars worden — want dat is geschiedvervalsing.
Dat is voortdurend een probleem voor vrouwelijke auteurs die graag over vrouwen uit het verleden willen schrijven maar de verleiding niet kunnen weerstaan ze met terugwerkende kracht meer macht te geven. Wat onjuist is. Als je overgevoelig bent — als je niet tegen ongelijkheid kunt — moet je een ander vak kiezen.
Geperforeerd
Kunnen de lezers van Schrijven met Ouariachi nog wat schrijfadvies peuren uit Mantel’s essays?
Jazeker.
Soms zijn het kleine dingetjes. Toevallig ben ik zelf sinds een tijdje overgeschakeld van Leuchtturm-notitieboekjes op die van Oxford. Lelijk zijn ze, maar ze hebben een ringband en blaadjes die je makkelijk kunt uitscheuren want geperforeerd.
Mantel: ‘Perforatie is van wezenlijk belang, wezenlijker nog dan wodka, en essentiëler voor het welslagen van een roman dan spellingscontrole of een literair agent. (…) kameraden, het notitieboekje met harde rug is de doodsteek voor het vrije denken.’
Het hangt samen met de methode die ik met haar deel — zelf noem ik die methode mozaïekschrijven.
Ik begin niet op pagina één om in het duister door te werken tot ik bij het einde ben gekomen, waarna het werk aan versie twee kan beginnen. Nee, er is een totaalbeeld van een roman, onscherp nog, en ik spring door het boek-in-wording heen, en leg hier en daar steentjes tot het patroon scherp is en er alleen nog specie tussen de steentjes hoeft te worden aangebracht om het mozaïek te voltooien.
Mantel omschrijft het zo:
Zo ken ik zelf geen andere manier om een boek te maken dan het als een collage samen te stellen: een stukje dialoog hier, een beetje verteltekst daar, een losstaande beschrijving van een doodgewoon voorwerp, een uitvoerige terugkerende metafoor die door de scènes heen is verweven en verschillende verhaallijnen bij elkaar houdt.
Voor wie zo werkt, zijn makkelijk uitscheurbare blaadjes een must.
Gevoelens uit oude tijden ontdooien
Het interessantst is Schrijver zijn, wat mij betreft, wanneer we over Mantel’s schouder heen mogen gluren bij de totstandkoming van met name Wolf Hall. Waar let zij op bij het doen van research? Waar zoekt ze naar? Wat is het detail, het beeld dat de boel openbreekt?
We lezen hoe ze het huis bezoekt van een van haar historische personages, en nergens echt door aangedaan raakt.
Tot ze in de kelder een verzameling bakstenen uit de tudortijd ontdekt, overgebleven tijdens de aanbouw. In sommige staat een x gekerfd om elke tiende steen te markeren.
In een van de stenen zijn de contouren van een grasspriet, aangewaaid op de lentebries, als een fossiel gevangen. Op een andere baksteen heeft, toen hij nog nat was, de poot van een hond een afdruk achtergelaten.
Pas toen ze dat zag, kreeg ze een gevoel bij de episode over dit personage en kon ze ‘doen wat een romancier moet doen: gevoelens uit oude tijden ontdooien en de emotie vrijmaken die ligt opgeslagen achter papier, baksteen en steen.’
Met name twee van de Reith-lezingen (’De IJzeren Maagd’ en ‘Kunnen deze beenderen herleven?’) zijn te lezen als beknopte handleiding voor de schrijver van historische romans — maar eigenlijk ook voor schrijvers in het algemeen.
Mantel schept er genoegen in een hele reeks vooroordelen en misvattingen over ‘mensen van vroeger’ af te serveren. Was de wereld werkelijk zo vies in de zestiende eeuw? Had niemand in de middeleeuwen nog een gezonde tand in zijn mond? Zaten ze allemaal onder de vlooien?
Nee.
Doe je research en verplaats je in die voorbije wereld.
Het verleden ziet en hoort anders. Het meet anders en telt anders. In de wereld van de middeleeuwen gebeurt iets niet in vijftien seconden, het gebeurt in wat zij noemen “de tijd van een onze vader”, de tijd die het kost om een gebed op te zeggen.
Dit is ook in algemene zin een uitstekend schrijfadvies: tijd uitdrukken in eenheden die voor je personage relevant zijn.
Zoals een popmuzikant drie minuten kan aanduiden als: “het duurde een Beatles-liedje lang”, of zoals iemand die veel auto rijdt zou kunnen zeggen: “het duurde niet langer dan een ritje van Rotterdam naar Breda”.
Zintuigen activeren
‘Voor wij ons een verloren wereld voorstellen,’ schrijft Mantel, ‘moeten wij eerst onze zintuigen opnieuw instellen, en goed luisteren en kijken voordat we een oordeel vellen.’
Dat geldt ook voor het idee dat het verleden gruwelijker en onmenselijker was dan onze tijd is: een zelffeliciterende illusie.
Elke eeuw heeft het over de groteske gruwelijkheden van de eeuw die eraan voorafging, alsof gruwelijkheden vreemd zijn aan de eigen eeuw en we onze eigen gruwelen niet onder ogen willen zien of erkennen.’
Het wordt nog concreter.
‘Je werkelijke taak als romancier,’ schrijft Mantel, ‘is niet om een tweederangs historicus te zijn, maar het herscheppen van de textuur van de geleefde werkelijkheid. Om de zintuigen te activeren en de gevoelsmatige betrokkenheid van de lezer te intensiveren.’
Hoe doe je dat?
‘Je moet van alles leren over kunst, handel en over hoe dingen worden gemaakt. Dan moet je je ogen van de bladzijde opslaan en leren kijken.’
En hoe ziet dat er dan uit? Nou, zo:
In het begin ben je een vreemdeling in het door jou gekozen tijdperk. Maar er komt een dag waarop je kunt rondlopen in een kamer en de voorwerpen daarin kunt aanraken. Een dag waarop je niet alleen weet wat je personages droegen, maar je de kleren die ze droegen kunt voelen, dat geschuur van zelfgesponnen wol, het gefluister van linnen, het gewicht van brokaat, de manier waarop je rijmantel zich voegt als je je paard bestijgt, het slingeren en rinkelen van de voorwerpen aan je gordel of riem, de schaar, de sleutels en de rozenkrans. Je luistert: wat voor geluid maken je voeten op deze vloer van aangestampte aarde? Of op deze terracotta tegels? Hoe voelen je laarzen als je je voeten uit de modder trekt? Hoe oud zijn je laarzen? Welke kleur heeft die modder? Wanneer je die vragen kunt beantwoorden ben je klaar om te beginnen.
Dit is prachtig geschreven proza, beeldend, sensorisch, gedreven door actieve, klinkende werkwoorden. En het komt niet eens uit een roman.
Een onbenullig personage
Maar je kunt nóg zoveel details verstrekken — een lezer van je historische roman die niet evenveel research heeft gedaan als jij, heeft bepaalde achtergrondkennis nodig om het verhaal te kunnen begrijpen. Hoe voorkom je dat je roman op sommige momenten verandert in een droge, historische verhandeling?
Je kunt je mensen (bedoeld zijn: personages, JO) onmogelijk de andere mensen uit hun tijd laten uitleggen wat ze al weten. Schrijvers wordt vaak aangeraden: “Show, don’t tell”, maar soms lukt het niet om alles in je dialoog te proppen wat je nodig hebt, en moet je de feiten beschrijven in een stuk verteltekst — het liefst zo snel als je kunt, op de situatie toegespitst en bondig — waarbij je je wél moet beperken tot wat op dat moment van belang is voor je personages, en niet moet uitweiden over wat achteraf van belang is gebleken.
Daarbij komt een onbenullig personage uitstekend van pas, zo eentje die je alles twee keer moet uitleggen. Nog handiger is een vreemdeling, een nieuwkomer die datgene kan vragen wat de lezer wil weten.’]
Dat zijn uitstekende adviezen — ook voor mensen die geen historische fictie schrijven.
Hoe praktisch en concreet ook op sommige momenten, vaak mijmert Mantel meer filosofisch over de diepere kwesties die de fictieschrijver bezighouden. Voortdurend is zij in deze essays bezig te verkennen hoe rationaliteit en het irrationele, het emotionele zich tot elkaar verhouden.
Een deel van je houdt zich bezig met de dagelijkse dingen, met de boodschappen bij de Tesco. Het andere deel begeeft zich ‘s nachts — of in gedachtesessies die zo duister zijn als de nacht — in de onderaardse doorgangen tussen de regels, waar je opgebouwde ervaring en technische vaardigheden niet meer licht verspreiden dan de kaars op een verjaardagstaart, waar je hoopt geen woorden te vinden, maar beelden, kobolden, chimères, stapels hoofden van Medusa. Je moet je psyche blijven choqueren, anders gebeurt er niets in je schrijven, niets emotioneels, niets bestendigs. Het zijn de denkbeeldige ontmoetingen met de dood die dingen op papier tot leven wekken.
Die zin over je psyche blijven choqueren kan zo op een tegel.
Overal ogen
Het is trouwens niet alleen maar feest, dat schrijverschap. Want als je eenmaal diep in een project zit, ben je er dag en nacht mee bezig.
Alles om je heen, alles wat je waarneemt, lijkt een verband aan te gaan met je roman, je gaat lijden aan een vorm van betrekkingswaan.
Ook je dromen blijven niet gevrijwaard van waar je in je fictie mee bezig bent. Zoals Mantel het omschrijft:
Omdat het leven zo kort en het aantal te schrijven boeken zo groot is, is het goed zowel overdag als ‘s nachts te kunnen functioneren. Maar zou ook maar iemand schrijver worden als zij aan het begin besefte wat de werktijden waren? En je kunt je ook nergens verschuilen, er is geen plek waar je, figuurlijk gesproken, even stiekem een sigaretje kunt roken. Je bent nooit verlost van het idee dat je op plundertocht moet, en hoe afgestompt en uitgeput je je ook voelt: je boek heeft overal ogen.
Dat van die ogen is magistraal geformuleerd. En het wordt nog duisterder: ‘Er zijn genoeg boeken die je zeggen hoe je schrijver kunt worden, maar er is geen enkel boek dat je vertelt hoe je, als je een normaal leven wilt, dat proces kunt omkeren.’
Wees gewaarschuwd, schrijver in spe!
De schrijver kan een slaaf van zijn fictie worden:
Schrijvers willen liever niet denken dat ze minder rationeel zijn dan andere mensen, en zijn overgeleverd aan dwangneuroses, maar diep in hun hart weten ze dat ze zoals die mensen zijn die door hun hond worden uitgelaten, en door heggen en sloten worden meegesleurd door een tomeloze dierlijke energie. Dat gezegd zijnde, het feit dat je wordt meegesleept door een reusachtige, meedogenloze kracht is geen reden om te klagen.
Dat laatste is typisch Mantel.
Ze heeft het uitvoerig over de moeilijkheden van het schrijverschap, maar nergens wordt het larmoyant. Altijd weet ze wel een nuchtere kwinkslag te geven aan haar donkere beslommeringen.
Dit zijn essays die monterheid uitstralen. Ze deprimeren niet, ondanks hun zware onderwerpen — ze verkwikken je.
Vluchtig, ongewis, onbestendig
Ik sluit af met een laatste citaat, over inspiratie en over de ongrijpbaarheid van ideeën — ik kan wel blijven citeren, maar uiteindelijk is dit een boek dat, zoals alle goede boeken, het best tot zijn recht komt in zijn totaliteit.
Het hele creatieve proces werkt zo. Een auteur weet vaak niet bewust welke goden ze aanroept of welke mythen ze opnieuw vertelt. Orpheus is een figuur die iets betekent voor alle scheppende kunstenaars, en Eurydice is zijn inspiratiebron. Zij is waar hij naar op zoek gaat in het donker. Hij is het bewuste brein, met zijn ambachtelijke vaardigheden, zijn vermogen tot ordenen en selecteren, en zijn ratio en overredingskracht. Zij is de onbewuste geest, gedreven door wanorde, aangespoord door onduidelijke verlangens, boordevol beloftes die zij misschien niet zal nakomen, beloftes over onthullingen en fantasieën over zelfbeschikking en kennis. Wat zij te bieden heeft is vluchtig, ongewis, onbestendig. Ze drijft ons naar de rand van het onbekende, waar we onze hand uitsteken in het duister, Meestal raken we alleen haar vingertoppen even aan, waarna ze verdwijnt. Zij is de droom die vol betekenis lijkt te zijn, maar die vervluchtigt zodra we hem proberen te beschrijven. Zij is het onzegbare dat we steeds proberen te zeggen. Zij is de herinnering die je ontglipt wanneer je haar probeert te grijpen. (…) Je verlangt te sterk naar haar en door naar haar te verlangen vernietig je haar. Als schrijver, als scheppend kunstenaar, ontglippen je bedoelingen je voortdurend. Je ziet een glimp, iets inspireert je, je schrijft een alinea, en je denkt dat het er is, maar wanneer je het overleest is het er niet.
Prijsvraag
Ik kondigde het al aan in de inleiding: omdat dit de vijftigste editie is van Schrijven met Ouariachi heb ik een prijsvraag bedacht.
Het is natuurlijk geen kennisvraag, want kennis kun je opzoeken, en we zijn hier met creatief schrijven bezig, dus het wordt een open vraag.
Beschrijf een belangrijk, groot of klein, maar hoe dan ook opvallend inzicht dat je schrijverschap een belangrijke stap vooruit heeft gebracht — of je nu professioneel schrijver bent, aspirant, of liefhebbende hobbyist.
Hou het kort: maximaal 300 woorden. Je kunt je tekstje aan mij mailen.
Bij een prijsvraag hoort een prijs: ik heb Meridiaan Uitgevers, waar Hilary Mantel’s Schrijver zijn is verschenen, bereid gevonden om drie exemplaren van het boek ter beschikking te stellen. De schrijvers van de drie mooiste inzendingen ontvangen een exemplaar. (Ik ben de jury.)
Vergeet dus niet bij je inzending ook je adresgegevens mee te leveren.
Geef ook aan of je er wel of geen bezwaar tegen hebt als ik je inzending in een volgende editie van de nieuwsbrief publiceer. (Ik zou het erg leuk vinden als dat wél mocht!)
Stuur je tekst in vóór zondag 17 maart 2024. In het weekend daarop maak ik dan de winnaars bekend.
Veel plezier, en o ja, je kunt me feliciteren met m’n vijftigste, via een donatie of door over te schakelen op een ‘premium’ abonnement. Dan krijg je voor €5,- per maand (of een voordelige €50,- per jaar) toegang tot het hele archief én de schrijfcursus “Een verhaal in 10 weken”.
Op naar de volgende 50!
Tot volgende keer,
Jamal
Prachtig, Jamal. Zoveel mooie citaten. Dankjewel!
Fijn stuk weer, Jamal.
Overigens had ik de vijf Reith lectures van Mantel al beluisterd als podcast met haar eigen stem dus. Hier te vinden
https://www.bbc.co.uk/sounds/series/b08vkm52