Hallo lezer,
Sommige boeken over creatief schrijven zijn de moeite van het bestuderen waard. Andere niet.
Eens in de zoveel tijd lees en bespreek ik er eentje in deze nieuwsbrief. Onlangs nog was dat Save the Cat! Writes a Novel van Jessica Brody, een boek waar ik bepaald niet enthousiast over was.
Vandaag wil ik het hebben over The Fire in Fiction. Passion, purpose, and techniques to make your novel great van de Amerikaanse literaire agent Donald Maass. Blijkbaar kunnen dit soort boeken niet zonder megalomane titels, in dit geval zelfs met een licht Trumpiaanse inslag.
Literaire agenten die boeken schrijven — in Nederland hebben we daar slechte ervaringen mee. Het duo Paul Sebes en Willem Bisseling heeft in het verleden twee totaal stompzinnige wegwerpertjes op de markt gebracht, Besteller en Alweer een bestseller, beide terecht alleen nog tweedehands te krijgen.
Maar om een of andere reden intrigeert de titel van Maass’ boek me: het vuur in fictie, daar zoek ik zelf ook altijd naar, als lezer én als schrijver. En dus begon ik te lezen.
Als je deze nieuwsbrief waardevol vindt, overweeg dan eens een donatie of schakel over op een ‘premium’ abonnement. Dan krijg je voor €5,- per maand (of een voordelige €50,- per jaar) toegang tot het hele archief én de schrijfcursus “Een verhaal in 10 weken”.
Passie
Waardoor kan zelfs je favoriete auteur er soms helemaal naast zitten? Waarom komen zoveel verhalen niet tot leven en begin je je al lezende domweg te vervelen? En waarom raak je door sommige andere boeken onmiddellijk gegrepen en kun je niet meer ophouden met lezen? Waar zit dat in? Waarom kunnen een slim bedachte plot en een handvol interessante personages je als lezer toch koud laten?
Dat zijn, heel globaal, de vragen waarover Maass zich buigt in The Fire in Fiction. En het antwoord heeft met passie te maken. Maar hoe breng je passie in stelling?
Volgens Maass steekt er achter ‘gepassioneerde fictie’ geen groot mysterie. Passie is een schrijftechniek, stelt hij, en in zijn boek onderzoekt hij die techniek op een aantal verschillende vlakken: personages, scènes, het decor, de vertelstem, geloofwaardigheid en de hyperrealiteit van satire en parodie.
Het lekkere is dat Maass er niet voor terugdeinst tegen clichés aan te trappen: aan identificatie — van de lezer met het hoofdpersonage — heeft hij een broertje dood. Laat een personage in godsnaam niet zo gewoontjes zijn als jijzelf of als de lezer.
Zelfs een hoogst alledaags personage moet een zekere bijzonderheid of kracht vertonen, en zelfs het meest bijzondere personage moet je op sommige momenten terugbrengen tot menselijke proporties, anders gaan de lezers zich er dood aan ergeren.
Die bijzonderheid is niet zomaar een persoonlijke voorkeur. Maass wijst erop dat lezers pakweg tien uur, misschien verspreid over tien dagen, doorbrengen met een boek. Je vraagt dus nogal wat als schrijver, en dan moet je ook wel personages bieden die op z’n minst interessant genoeg zijn om er zoveel tijd aan te besteden.
Wanhopige personages
De aanpak van Maass is er niet een van voorschriften. Bij hem geen regels, geen formules. Wat hij doet is telkens opmerken hoeveel mislukte manuscripten hij als agent binnenkrijgt; dan legt hij uit waar het volgens hem in zit dat die teksten hem niet grijpen of meeslepen. Vervolgens neemt hij een aantal voorbeelden van geslaagde fictie en daar citeert hij uitgebreid uit.
Dan leest hij heel precies zo’n geciteerd fragment en probeert daar conclusies aan te verbinden.
Wie zit er te wachten op een verloren en wanhopig personage? Maass krijgt bij zijn agentschap genoeg deprimerende manuscripten binnen — ze raken hem niet. Maar in een boek als The Road van Cormac McCarthy komt precies zo’n verloren en wanhopig personage voor. Waarom werkt het daar wel? Hoe kan zo’n deprimerend boek zo succesvol zijn geworden?
Door het minimalistische proza van McCarthy heel zorgvuldig te analyseren, krijgt Maass een antwoord op die vraag, en ja, dat antwoord heeft te maken met dat ‘vuur’ in fictie waar hij telkens naar op zoek is: ondanks zijn wanhoop zit er in het hoofdpersonage van The Road nog leven, wilskracht, en die uit zich in de zorg voor zijn kind. Het is dát waar lezers op aanslaan.
Vragen
Door zo in te zoomen op de boeken die hij behandelt, kan Maass heel scherp laten zien wat de kracht van suggestie is, en hoe die suggestie al aan het begin van een roman aanwezig moet zijn: zo zuig je de lezer het verhaal in.
Die aanpak is soms wat overweldigend: telkens krijg je een nieuw fragment voorgeschoteld van weer een andere auteur en telkens krijg je dan snel de opzet van het verhaal te lezen en worden de belangrijkste personages geïntroduceerd. Maar de energie die dat kost, is de moeite waard, want de voorbeelden van Maass zijn stuk voor stuk zeer lezenswaardig en informatief.
Aan het eind van elke subsectie richt hij vaak zijn aandacht op de lezer-schrijver die dit allemaal tot zich neemt. Dan begint hij vragen te stellen:
What about you? How much development have you done of your sidekicks and other secondary characters? Do they provide contrast, yet also counter our expectations?
Er is een uitstekend hoofdstuk over de structuur van scènes. Nogal wat boeken beginnen gaandeweg te zwabberen — er staan overbodige scènes in, of scènes die in de kern wel belangrijk zijn, maar focus missen. Het is een onderwerp dat me enorm interesseert, en het valt me vaak op dat het zelfs in gepubliceerde romans nogal eens schort aan échte scènes. (Ik heb daar vaker over geschreven in deze nieuwsbrief, onder meer hier.)
Alleen al het op spanning brengen van de begin- en eindzin van zo’n scène kan al een wereld van verschil betekenen. Maass geeft een prachtig voorbeeld van een openingszin van een scène uit The Venus Fix van M.J. Rose. Je hoeft de context niet eens te kennen om die zin op waarde te kunnen schatten: ‘The black town car was not where it always was.’
Een zin waarin meteen van alles aan de hand is. Maass merkt droogjes op: ‘It’s basic, that line, but it does the job.’
Vervolgens vraagt hij opnieuw aan de lezer-schrijver hoe dat bij zijn of haar eigen scènes zit. Beschikken die over voldoende spanning, focus, kracht? ‘Suppose you did a first line/last line draft, doing nothing but honing the bookends of every scene in your manuscript.’
Een wonderlijke exercitie, maar eentje die volgens mij uitstekend kan werken en ik ga hem bij mijn eerstvolgende roman eens uitproberen: een first line/last line draft.
Microspanning
In The Fire in Fiction zul je niet lezen hoe je een perfecte plot vormgeeft, welke drie- of vijf-akte-structuur een ‘held’ moet doorlopen om, via een climax, tot een levensveranderende ontknoping te komen.
De focus ligt hier op de details. Op suggestieve zinnen, op de werking van dialoog, en ook op een zelden in schrijfboeken behandeld onderwerp als humor: de werking van satire, het effect van een parodie, de kracht van zelfspot.
Het sterkst komt dat oog voor detail naar voren in het achtste hoofdstuk, over wat Maass ‘micro-tension’ noemt. De aandacht van een lezer hou je niet alleen vast met een sterke premisse, met een strakke stijl, met een hoog verteltempo, nee, volgens Maass speelt een veel belangrijkere component mee:
Micro-tension is the moment-by-moment tension that keeps the reader in a constant state of suspense over what will happen, not in the story but in the next few seconds. It is not a function of plot. This type of tension does not come from high stakes or the circumstances of a scene. Action does not generate it. Dialogue does not produce it automatically. Exposition — the interior monologue of the point-of-view character — does not necessarily raise its level.
Hoe werkt die micro-spanning dan precies? Het heeft te maken met emotionele zeggingskracht. In een dialoog is niet de informatie die wordt uitgewisseld tussen personages het belangrijkst, maar de emotionele frictie tussen de sprekers. Dáár moet de microspanning zitten.
Bij handeling komt de spanning niet voort uit de handeling zelf, maar uit de tegenstrijdige emoties die een handeling kan oproepen bij een personage.
Als je dat goed doet, hoef je ook niet het soort ‘aftermath’-scène te schrijven waarin het personage nog eens reflecteert op wat er zojuist gebeurd is. Ik schreef daar al over in mijn bespreking van Save The Cat! - wat je dan krijgt is vertraging, de aandacht van de lezer verslapt. Geef je de voorafgaande handeling voldoende emotionele lading mee, dan snapt de lezer zelf wel wat het effect daarvan is op het personage.
De bottomline is telkens: laat je personages voelen, dan voelt de lezer wel mee.
Dat geldt voor een heel uiteenlopende reeks elementen. Geloofwaardigheid bijvoorbeeld. Probeer niet de lezer te overtuigen van iets ongeloofwaardigs, stelt Maass. Zorg er in plaats daarvan voor dat je personage zover raakt dat het in iets heel ongeloofwaardigs begint te geloven — dan zal de lezer daarin meegaan.
En het geldt bijvoorbeeld ook voor een seksscène: daarin kun je dingen beschrijven waarvan sommige lezers nu eenmaal totaal niet opgewonden raken, maar als het je lukt inzichtelijk te maken waarom je personage er wél opgewonden van raakt — met het toepassen van microspanning — zal de lezer sneller geneigd zijn mee te leven.
Oefenen
Aan het eind van elk hoofdstuk geeft Maass steeds een uitgebreide reeks ‘practical tools’. Vaak zijn dat niet zozeer kant en klare adviezen als wel vragen aan de lezer-schrijver: zit jouw personage zo en zo in elkaar? Probeer dan eens dit of dat.
Het beste advies staat misschien wel in de inleiding van het boek, en heeft te maken met die oefeningen:
Try them. There is a tendency among writers to read writing advice and think right, got it. Then at the next keyboard session, the words flow in the same old way. It’s what feels safe, I know, but to grow you must try new things.
Dat woordje ‘grow’ klinkt misschien wat esoterisch, maar Maass hanteert verder juist een nuchtere, scherpe, bij vlagen sarcastische stijl — en dat is bijzonder verfrissend in dit genre.
In het slothoofdstuk wordt hij ronduit polemisch. Dan staat er bijvoorbeeld:
Many contemporary novels focus on daughters, journeys home, and the aftermath of significant events. Another trend is to make characters of Jane Austen, Edgar Allan Poe, and Arthur Conan Doyle or to borrow their creations. What has happened to us? Have we lost confidence in our own imaginations? Are we afraid of portraying grand characters and big events? Do we identify only with victims? Is the story of our age no more than a tale of survival?
Die toon bevalt me wel.
Maass weigert genoegen te nemen met middelmatigheid, en dat is in een zeldzaamheid in boeken over creatief schrijven. Vaak is de toon in zulk werk bemoedigend, aanmoedigend: wees niet te streng voor jezelf bla bla bla.
Maass geeft duidelijk aan wat zijn voorkeuren zijn, hoe doodmoe hij soms wordt van de vele, vele doodsaaie manuscripten die hij in de slushpile aantreft. Maar hij laat het niet bij klagen.
Met de adviezen in The Fire in Fiction zou het zomaar eens kunnen dat hij schrijvers werkelijk weet te helpen wat meer peper in de kont van hun fictie te stoppen.
Dat was ’m voor deze week!
Als je deze nieuwsbrief waardevol vindt, overweeg dan eens een donatie of schakel over op een ‘premium’ abonnement. Dan krijg je voor €5,- per maand (of een voordelige €50,- per jaar) toegang tot het hele archief én de schrijfcursus “Een verhaal in 10 weken”.
Tot volgende keer!
Jamal